Over de woordsoorten
Al ligt er een dik boek op de tafel, ik mag er niet uit lezen.
Onze taal bestaat uit functiewoorden en inhoudswoorden. De functiewoorden (hierboven dun gedrukt) hebben de functie om de relatie tussen de inhoudswoorden (vet gedrukt) weer te geven. De functiewoorden vormen samen het skelet van onze taal.
Functiewoorden
De groep functiewoorden is beperkt en bevat de volgende categorieën: aanwijzende voornaamwoorden (dat), bezittelijke voornaamwoorden (jouw), lidwoorden (de), onbepaalde voornaamwoorden (ieder), persoonlijke voornaamwoorden (ik), voegwoorden (maar), voorzetsels (op), vragende voornaamwoorden (wie), wederkerende- en wederkerige- voornaamwoorden (zich/elkaar).
Inhoudswoorden
De inhoudswoorden zijn eindeloos in aantal. Het zijn de woorden ‘voor de inhoud’, de hoogtepunten in een zin. Dit zijn tevens de woorden die in de themaseries worden opgenomen. Er zijn drie grote groepen inhoudswoorden: de zelfstandige naamwoorden, de werkwoorden en de b-woorden. Tot de b-woorden worden alle bijvoeglijke naamwoorden en alle bijwoorden gerekend.
Eigennamen
Een aparte groep vormen de eigennamen, omdat deze woordsoort een eindeloos aantal woorden kan bevatten.
Meer weten
Achter het tabblad Woordsoorten (boven het keuzeveld) is een toelichting te vinden op elk van de bovenstaande woordsoorten. Deze infobladen geven letterlijk een beeld van het skelet van onze taal. Met deze informatie is de docent in staat de picto’s per woordsoort beter te doorzien. Ook zijn er tips hoe de picto’s van een bepaalde woordsoort didactisch verantwoord kunnen worden aangeboden.